Hoewel hij zijn zielenheil al vijf jaar elders zoekt, praat Hein Hegge uit ’t Harde nog steeds met weemoed over de parochie. Hij was de laatste vice-voorzitter van het kerkbestuur. “Een hechte gemeenschap en, zeker in het begin, een vreemde eend in de bijt van een grotendeels protestantse streek. Eind 2005 besloeg het adressenbestand zo’n honderd gezinnen en lag het gemiddelde kerkbezoek tussen de 25 en 35 personen. Dat was hoog, want veel mensen zijn alleen nog in naam katholiek. Wij voegden nieuwe elementen toe aan de zondagsbijeenkomsten en lieten bijvoorbeeld mensen te communie gaan die dat formeel niet mochten, zoals asielzoekers. Omdat het om een klein gezelschap ging deed je meerdere klusjes en dat begon met de vergrijzing steeds meer zijn tol te eisen.” De kerk was er waarschijnlijk nooit geweest als zich begin jaren zestig niet duizenden militairen in ’t Harde hadden gemeld. Er werden nieuwe woningen gebouwd om dit leger te huisvesten. Bij gebrek aan een eigen kerkgelegenheid luisterden rooms-katholieke dienstplichtigen in de filmzaal van de Tonnetkazerne naar de aalmoezenier. ’t Harde lag precies in het midden tussen drie parochies, waardoor telkens een forse afstand overbrugd moest worden om ter kerke te gaan. De roep om een kerk dicht bij huis werd in 1962 beantwoord met de Goede Herder. De nauwe relatie met het militaire personeel kende ook een keerzijde. Na afschaffing van de dienstplicht daalde het aantal katholieken in ’t Harde. De vergrijzing deed de rest. Hegge: “Hoewel we financieel altijd gezond zijn geweest, ging geld ook meetellen. De stookkosten konden op een gegeven moment niet meer uit de collecte worden gedekt. We deden steeds meer vieringen in het parochiezaaltje. Dat paste beter bij onze omvang.” In 2006 kwam het onomkeerbare afscheid. Hegge: “De gemeenschap viel uiteen. Ik heb nog een enquête gehouden om de animo voor één of twee bijeenkomsten per maand te peilen, maar daar kwam weinig reactie op. De mensen op wie het aankwam waren moe. Het bloedde echt dood.”
Formeel ging de gemeenschap op in St. Franciscus in Nunspeet, dat ook een groot deel van de inventaris overnam. “Maar iedereen waaierde uit over diverse gemeenten. Ik heb geprobeerd om een busje op en neer te laten gaan, zodat de groep intact bleef, maar daar is het niet van gekomen. De ziel was eruit en de contacten verbrokkelden. Achteraf is het spijtig dat we onze leden niet iets tastbaars hebben meegegeven uit de kerk, om de herinnering levend te houden. We hebben alleen de kruisjes uit onze hoek van overledenen teruggegeven aan de nabestaanden.”
Zonder slag of stoot is ’t Harde als katholieke kerkplaats niet opgegeven. “We hebben het bisdom gevraagd om een kapel te realiseren binnen het nieuwe bouwplan voor deze locatie, maar daar wilden ze om ons onbekende redenen niet aan meewerken. Hetzelfde geldt voor overname van onze kerk door de Maranathakerk en de nieuwe locatie van de Jeanne d’Arc school. Als de gemeente sneller had beslist konden we daar misschien aanschuiven. Ik ben ervan overtuigd dat het met een kleinere ruimte uit had gekund.”
{plusone}